Neoliberalen hebben een groot vertrouwen in de regulerende werking van de vrije markt. Neoliberaal kapitalistisch economisch beleid streeft daarom naar privatisering, beperking van de publieke sector, bezuiniging op collectieve uitgaven en deregulering en vrijhandel. Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw vaart een groot deel van de westerse wereld, onder aanvoering van Amerika, deze neoliberale koers.
Het neoliberalisme grijpt terug op het denken van onder meer Adam Smith, die bijna drie eeuwen geleden beredeneerde dat vraag en aanbod in een marktgeleide economie voor een efficiënt en rechtvaardig gebruik van de productiefactoren zullen zorgen. Smith verbeeldde dat met een “onzichtbare hand” die eigenbelang transformeert tot collectieve welvaart. Die hand werkt dankzij de sociale context. Eigenbelang is namelijk geen egoïsme maar zorg voor anderen vanuit een goed begrip van de eigen positie. Smith illustreerde dat met het vaak aangehaalde voorbeeld van de middenstander: “Niet van de welwillendheid van de slager, brouwer of bakker verwachten wij ons middagmaal, maar van de overweging van hun eigenbelang. Wij doen geen beroep op hun goedheid, maar op hun eigenliefde, en wij onderhouden hen niet over onze behoeften, maar over hun belangen”. De sociale context houdt de bakker ethisch in het gareel.
Heel opvallend is dan de conclusie uit recent onderzoek van de Rotterdam School of Management (Volkskrant, 22 februari 2016):
Ethiek blijkt vaak een blinde vlek in het bedrijfsleven.
Niet dat de mensen immoreel zijn, zo stelt men vast, maar het systeem houdt gewoon geen rekening met moraliteit. Joris Luyendijk velde eerder in “Het kan niet waar zijn” al een vergelijkbaar oordeel over bankiers: ze zijn niet immoreel maar amoreel.
De verklaring lijkt mij eenvoudig. Lees verder